2008-07-21

Susan Sontag - Belgisch

.

Over Susan Sontag moet ik het later nog eens hebben, maar onderstaande observatie uit De vulkaanminnaar (1992) is te mooi, zeker op deze 21ste juli.

Elke cultuur heeft haar zuiderlingen – mensen die zo min mogelijk werken en liever dansen, drinken, zingen, vechten, hun ontrouwe echtgenoten vermoorden; die levendiger gebaren, stralender ogen, fleuriger kleren, fantasierijker versierde voertuigen hebben, die een geweldig gevoel voor ritme bezitten en charme, charme, charme; mensen zonder ambitie, nee, lui, onwetend, bijgelovig, ongeremd, nooit op tijd, opvallend armer (hoe kon het anders, zeggen de noorderlingen); die ondanks alle armoede en ellende een benijdenswaardig leven leiden – dat wil zeggen, benijdenswaardig in de ogen van hard werkende, seksueel geremde, minder corrupt geregeerde noorderlingen. Wij zijn hoogstaander, zeggen de noorderlingen, duidelijk superieur. We onttrekken ons niet aan onze plichten en vertellen geen leugens alsof het de gewoonste zaak van de wereld is, we werken hard, zijn punctueel, houden een betrouwbare boekhouding bij. Maar zij hebben meer plezier dan wij. Ieder land, ook in het zuiden, heeft zijn zuiden: onder de evenaar ligt het in het noorden. Hanoi heeft Saigon, Sao Paulo heeft Rio, Delhi heeft Calcutta, Rome heeft Napels; en Napels (…) heeft Palermo.

Wie ooit België moet uitleggen aan buitenlanders, heeft hier een schitterende aanzet.

2008-07-17

Rotterdam

.
Vijf stillevens hou ik over aan een dagje dwalen door de stad. Het aloude (1622!) beeld van Erasmus voor de Sint-Laurens is een van de weinige tekens van historische continuiteit die ik herkende in dit stadsbeeld waar de twintigste eeuw zwaar maar niet altijd misplaatst heeft toegeslagen. De wanhopige schreeuw van Zadkine's Verwoeste stad (1953) heb ik voor de gelegenheid gezwartwit, unisono met de grijze flatgebouwen voor een grijze hemel vanop een terrasje aan de Erasmusbrug. Die brug zelf (Ben Van Erkel, 1996) was op z'n mooist bij zonsondergang, als een harp aan de diepblauwe hemel. Kleur speelt ook een rol in de bizarre kubushuizen van Piet Blom (1984), waar de quasi-afwezigheid van horizontale en vertikale lijnen me bezighield.










Wat me vooral is bijgebleven na een daglang kuieren staat niet op foto: de mensen. Kleurig, springlevend en allemaal uitgerust met een alleraardigst, beweeglijk en trefzeker taaltje. De stad is minstens even multicultureel als Brussel bij voorbeeld, maar in tegenstelling tot deze laatste merkwaardig eentalig. Een half uurtje metro van rand naar centrum levert in Brussel een babylonische spraakverwarring op, terwijl je in Rotterdam niets dan Nederlands hoort, in een bonte wemeling van varianten weliswaar maar nooit onverstaanbaar. De oorzaak hiervan ontgaat me maar intrigeert me wel: waarom blijft in de ene stad iedereen zich hardnekkig vasthouden aan de eigen taal terwijl in de andere stad iedereen zich de lokale taal op een of andere manier eigen maakt en bijkleurt?

Misschien ligt het aan taalexamens bij de aankoop van een sociale woning...

Bonhoeffer - etsi deus non daretur

.
Teksten roepen teksten op, zo gaat dat nu eenmaal. Al brevierend kom ik deze week bij het boek Job terecht; ik leg er de commentaar van Benoît Standaert naast (Job, het verhaal en zijn stiltes in Heiliging van juni 2003) en hij verwijst me vaagweg naar Dietrich Bonhoeffer. Het internet brengt me bij de precieze passage: een brief aan Eberhart Bethge vanuit de gevangenis van Tegel-Berlin, dd.16 juli 1944.

Etsi deus
non daretur: Bonhoeffer heeft het over dit vaak geciteerde principe van Hugo Grotius. Zoveel geciteerd dat geen googelen helpt om te achterhalen waar onze Delftenaar dit eigenlijk geschreven heeft. Vermoedelijk in zijn grote De iure belli ac pacis. Natuurrecht, volkerenrecht, moraal zeg maar, moet van toepassing zijn etsi deus non daretur: ook al zou god niet bestaan.

Van hieraf aan laat ik Bonhoeffer zelf aan het woord. De brief staat in Verzet en overgave, p.298sqq. van mijn editie uit 1978.

God als werkhypothese in de moraal, de politiek en de natuurwetenschap is afgeschaft, is overwonnen; maar dit geldt evenzeer voor de wijsbegeerte en de religie. Het is een kwestie van intellectuele redelijkheid deze werkhypothese te laten vallen of ze uit de schakelen, zover dit maar enisgzins mogelijk is. een vrome natuurkundige, medicus, enz. is een tweeslachtig wezen. (...)
We kunnen niet redelijk zijn, als we niet erkennen dat we in de wereld moeten leven, 'etsi deus non daretur'. En dat erkennen wij voor God! God zelf dwingt ons dit te erkennen. Zo brengt onze mondigheid ons tot de waarachtige kennis van onze situatie tegenover God. god doet ons weten dat wij moeten leven als diegenen die hun leven inrichten zonder God. De God die met ons is, is de God die ons verlaat! De God die ons in de wereld doet leven zonder de werkhypothese God, is de god voor wiens aanschijn wij staan. Voor en met God leven wij zonder God. God laat zich uit de wereld terugdringen tot op het kruis, god is zwak en machteloos in de wereld en juist zo en alleen zo is Hij met ons en helpt hij ons. (...)
Hier ligt het wezenlijke verschil met alle religies. De bijbel verwijst de mens naar Gods onmacht en lijden; alleen de lijdende God kan helpen. In zoverre kan men zeggen dat de geschetste ontwikkeling tot mondigheid, die afrekent met een verkeerde voorstelling van God, de blik vrijmaakt voor de God van de bijbel, die door zijn machteloosheid in de wereld macht en ruimte krijgt.

Twee dagen later, op 18 juli, werkt hij de gedachte nog verder uit.

'Ging het dan uw krachten te boven één uur met Mij te waken?', vraagt Jezus in Gethsemane. Dat is de omkering van alles wat de religieuze mens van God verwacht. De mens wordt opgeroepen Gods lijden aan de goddeloze wereld mee te lijden. (...) Je wordt geen christen door religieus te handelen, maar door, levend in de wereld, te delen in Gods lijden.

De gevangenis leeft sterk door in deze diepe gedachten. Bonhoeffer weet verrekt goed waarover het gaat als hij schrijft over lijden aan de goddeloze wereld. Het zijn zowat zijn laatste brieven. Twee dagen later, op 20 juli 1944, is er de mislukte aanslag op Hitler en komt zijn betrokkenheid aan het licht. De laatste maanden voor zijn executie komt er van corresponderen niet veel meer in huis.

In deze extreme omstandigheden raakt Bonhoeffer met een niets ontziende helderheid de kern van de zaak. Een spoor van Job over Grotius naar hier. Bestaat er zoiets als perennial wisdom?



2008-07-06

Rik Poot, De ruiters van de Apocalyps

.


Het Brugse sculpturale stadsmeubilair wordt vaak nogal smalend bejegend, soms terecht. Maar over de vier ruiters (1987) van Rik Poot (+2007) in het Arendshof zijn alle critici het eens in hun lof. Ook terecht.





Stellen dat ze het mooiste zijn wat Brugge op dit vlak te bieden heeft is inderdaad een understatement. Plaatsing, betekenis, uitvoering: alles draagt bij tot de expressieve energie die dit akelige kwartet uitstraalt.



Inzoomen onder fel zonlicht laat duidelijk zien hoe trefzeker getekend en hoe volop driedimensionaal deze beelden zijn. De zin voor detail binnen die gesegmenteerde vormentaal vind ik ronduit verbazend.



(gefotografeerd op dinsdagnamiddag 1 juli 2008)

2008-07-01

Hélène Grimaud

.
GRIMAUD, Hélène, Wildernis Sonate. Mijn leven tussen wolven en muziek (oorspr. Variations sauvages), The House of Books, 2004.



Ik had het boek al eens eerder in handen gehad en vrij vlug weggelegd. Deze week vond ik het voor een prikje bij Boekenvoordeel, en de tweede lectuur is me beter bevallen. Het is even wennen aan de structuur: autobiografische hoofdstukken wisselen af met documentaire hoofdstukken over leven en werk van de wolf door de eeuwen heen. Met die wolvenliefde lijkt ze zich wat te nestelen in het voetspoor van Diane Fossey - nog zo'n moeilijke dame - en Jane Goodall, zij het wat amateuristischer.


Een autobiografie confronteert de lezer altijd met de vraag naar oprechtheid. Het verhaal dat ze vertelt over het op zijn minst wat bizarre kleine meisje dat uitgroeit tot een eigenzinnige pianovirtuoze is op zijn minst plausibel. Hier en daar is haar relaas iets te rechtlijnig en eenduidig om helemaal realistisch te zijn, maar wie zijn levensverhaal neerschrijft doet dat om lijnen te trekken en die te laten zien - in tegenstelling tot de losse notities van een dagboek. Als je de chronologie biographique op haar website ernaast legt bemerk je die neiging tot schematiseren.


Tot halverwege het boek leren we de taaie waarheid kennen dat het leven van een artiste op dit niveau bestaat uit dag aan dag werken en studeren. Later lijkt deze harde werkelijkheid te verdwijnen met de wolven in het bos, maar ze is tussen de lijnen door voortdurend aanwezig. Hélène Grimaud houdt er een sterke discipline op na; ze is veeleisend tegenover zichzelf en, zo laat zich vermoeden, niet minder veeleisend voor haar omgeving.


In haar benadering van muziek is ze onverholen romantisch, op een manier waar ik bijna van ga huiveren. Een voorbeeld:


Ik houd me zo intensief met Brahms en Beethoven bezig dat ik het gevoel krijg dat ik hen persoonlijk ken, dat ze me overal begeleiden, dat ze me als het ware de tekst influisteren. Elke keer als ik de passage sforzando in Beethovens Sturmsonate speel, bekruipt me het gevoel dat Beethoven een elleboogbeweging maakt, dat hij die beweging wel moest maken en dat hij die beweging tot in alle eeuwigheid zal blijven herhalen. Bij Beethoven moet ik altijd aan een briesend paard denken dat zijn hoofd schudt - ook al hebben anderen die associatie helemaal niet. (240-41)

Ik zie het Jos Van Immerseel nog niet nazeggen...


Wanneer Hélène over muziek schrijft wordt ze helaas onverstaanbaar. Ze zal wel niet de enige musicus zijn met dat probleem, maar in haar geval wordt het toch wel erg cryptisch. Ik herinner we een wanhopige reviewer die naar aanleiding van haar cd 'Credo' venijnig opmerkte dat Grimaud's begeleidende teksten enkel te begrijpen zijn na minstens één stevige joint, en vermoedelijk ook op die manier geschreven.

Dit bij voorbeeld is haar mening over Svjatoslav Richter:


Svjatoslav Richter projecteert slechts een beeld van de perfecte hartstocht, een weten dat op grote afstand het perfect verlangen voorbijstreeft. Wie Richter hoort, hoort de zucht die de wereld van zijn onvolkomenheden ontdoet en die zich in een alles met zich mee zuigende wind kromt en zich om een obsessie wervelt. Ik zag er de magische beweging van de bespiegeling in, geestesvervoering, de omwenteling die eenieder meevoert in de ontzetting van het laatse visioen, een glimp van de Raad Gods. (249)

Ik heb de Franse versie van het boek niet bij de hand om te vergelijken. Uit ervaring weet ik dat Grimauds teksten onuitstaanbaar zijn, maar ik heb de indruk dat de vertaler - met de weinig complimenteuze naam Richard Kwakkel - er in passages als deze sakkerend het bijltje bij neerlegt om er nog iets begrijpelijks uit te brouwen.


Uit het rijke aanbod op Youtube kies ik dit mooie vierdelige interview van FR2 uit 2005.