2008-02-28

Slagschaduw



.

Ik heb een boontje voor archeologen uit Assebroek. Daarom las ik een paar jaar terug De Plaag. Het stille knagen van schrijvers, termieten en Zuid-Afrika van David Van Reybrouck. Een merkwaardig, autobiografisch essay over het moeizame onderzoek van de auteur naar een vermeend plagiaat in Vie des termites van Maurice Maeterlinck. Een melancholisch werk, en als genre erg vernieuwend.

Deze mooie roman heeft er iets van. Een ik op een moeizame speurtocht naar de vrouw die model heeft gestaan voor het standbeeld van Gabrielle Petit op het Sint-Jansplein in Brussel. Melancholie overheerst. De hoofdpersoon, freelance bij een kwaliteitskrant in volle vernieuwing, heeft een pijnlijke relatiebreuk achter de rug en heeft onlangs zijn beste vriend verloren. Die stemming wordt zorgvuldig, met precisie en in prachtige taal geborsteld. Een enkele keer wat erover: mij een raadsel waarom de koffie bij het ontbijt nu per se slappe koffie moet zijn. Doe er gewoon een schepje bij en dan heb je sterke. Maar op een enkele uitschuiver na wordt dit boek nergens zeurderig. Daar zorgt de taal voor: dit boek is stilistisch een feest. Ook de compositie staat op hoog niveau. Er is het spel met de kleine terugkoppelingen in de chronologie. Er is de regen die in bakken neervalt en toch nooit een cliché wordt. Er is iets met vogels ook, moeilijk te vatten maar onmiskenbaar aanwezig.

Het boek wordt gedragen door vier vrouwen. Shirley, one night stand. Claire, met wiens afwezigheid de verteller voortdurend worstelt. Het onvindbare ateliermodel van sculpteur Egide Rombaux. Miche, een bejaarde kunstenares, als personage een beetje geïnspireerd op Rachel Baes – over wie ik het nog eens moet hebben in deze blog.

Maar het uiteindelijke hoofdpersonage van Slagschaduw is misschien wel Brussel. De stad is meer dan een decor in deze roman. Ze leeft en leeft mee, kronkelt en plooit zich voor de personages uit. Een mens zou zin krijgen om het allemaal eens ter plaatse te gaan opsnuiven. Dirk van Eylen, blogger van dienst bij de Brakke Hond, heeft dat trouwens op GoogleMaps voorgedaan. Hij weze bedankt.

2008-02-18

Paul Verhaeghen, Omega minor

De eerste kennismaking met dit boek was allesbehalve. De antipathie stapelde zich op. Om te beginnen, het ding druipt van de pretentie. Neem nu de eerste bladzijde. Bovenaan het blad een Hebreeuwse alef. Daaronder, titel van het hoofdstuk: Ophelia, Upon Drowning. Daaronder, ondertitel van het hoofdstuk: (Statt eines Vorwortes). Daar weer onder, paragraaftitel: Im Anfang war die Tat. Slik. Is het de bedoeling dat we hier bij elke bladzijde een kwartiertje aan het googelen gaan?

Ten tweede. De stijl. Op diezelfde eerste bladzijde bevindt de argeloze lezer zich plots middenin een barok prozagedicht gelardeerd met sanskriete verwijzingen en een snuifje biologische terminologie. Aiai. Moeten we zo nog zeshonderd bladzijden verder?

Ten derde. Het genoemde prozapoeem beschrijft een ejaculatie tijdens een rondje orale seks. Paul Verhaeghen is dol op het beschrijven van seks. Hij doet het ook niet onaardig, dat beschrijven. Elke vrijscène lijkt wel aanleiding tot een grensverleggende stijloefening die zeker niet geshortlist zal worden naast Lulu Wang voor de Slechte Seks Prijs. Maar moet dat echt, al dat gepeiger?

Nu ben ik wel geneigd een gerenommeerd boek als dit minstens vijftig bladzijden de kans te geven. Kunst vraagt nu eenmaal een minimum aan accueil. En ja, ik heb verdergelezen. Helemaal verzoend ben ik niet. Ik blijf moeite hebben met de stijl van het boek. Telkens weer vervalt Verhaeghen in eindeloze schoonschrijverij. Hoewel hij in interviews stelt dat het boek gerust tweehonderd bladzijden langer had kunnen worden, mocht het wat mij betreft toch wat korter. Een tijdlang dacht ik verzeild te zijn in iets als Zwerm van Peter Verhelst, in hetzelfde jaar verschenen trouwens: nog zo’n lang niet onverdienstelijke maar oeverloze oefening in schoonschrift. Maar geleidelijk aan drong het tot me door: dit boek gaat over iets. Dit is geen Zwerm, maar veeleer De ontdekking van de hemel. Hier wordt iets opgebouwd. Dit boek gaat niet zomaar over alles, maar wel over heel veel.

De raadselachtige titel refereert aan het omega van Teilhard de Chardin, die ervan uitgaat dat de schepping in haar geheel en de mensheid in het bijzonder evolueert naar een glorieus eindpunt. Ook voor Verhaeghen is dat eindpunt er wel degelijk, maar bescheidener – minor - dan gedacht.

Maar evenmin als in de stijl schuilt de grote kracht van deze roman in zijn onmiskenbaar filosofisch gehalte. De hand van de meester toont zich ten volle in de compositie. De manier waarop alle verhaalelementen, zelfs die idiote allereerste ejaculatie, uiteindelijk in elkaar grijpen is indrukwekkend. Het spel met de lijnen, met de chronologie, de voortdurend wisselende ik-personen, de genres die elkaar steeds weer afwisselen: ronduit geniaal. Naar het einde toe waan je je zelfs heel even in de finale van een Dan Brownthriller: beeldend, met metrostations en andere herkenbare aanknopingspunten, snel op tempo, vol beweging, compleet ongeloofwaardig. Heel even maar. Want dan roetsjt Verhaeghen zegezeker de Dan Browncode voorbij. Heerlijk.

Of nog. Ik was ronduit gegrepen door de kaddisj-ervaring die een van de personages zich herinnert na zijn verblijf in de hel van Auschwitz. Bladzijden die ik met potlood in de hand heb gelezen, een sterk verhaal waar ook het hoofdpersonage van de roman, Paul Andermans, danig van onder de indruk is. Tot blijkt dat het verhaal ronduit gejat is, dat Paul Andermans zich blindelings heeft laten meeslepen, en dat ik als lezer dus even Andermans ben geweest. Waar zo’n identificatie tussen lezer en personage kan ontstaan, waar verhaal en metaverhaal elkaar zo raken, daar ontstaat vuurwerk, daar heerst Literatuur.

Voor de aardigheid verklap ik niet waarom die engel bovenaan deze bijdrage staat te pronken. Lezers weten waarom.

2008-02-09

Hooistraat

.
Als ik in de late namiddag vanuit de Coupure door de Hooistraat wandel, schijnt de zon laag achter mij de straat in. Elk relief in de kasseisteentjes van het onlangs vernieuwde voetpad wordt haarscherp met schaduw ingekleurd, met wondermooie patronen tot gevolg. Pas achteraf ontdek ik dat mijn kleine Coolpix nog op zwart-wit stond ingesteld. De bovenste foto toont het voetpad nog herkenbaar. Eenmaal thuisgekomen wordt die grijze werkelijkheid aanleiding tot een uurtje heerlijk fotoshoppen.












2008-02-04

'On not winning the Nobel Prize'

.

'Papieren man' Dirk Leyman brengt me op het spoor van Doris Lessings Nobellezing, met de intrigerende titel die je hierboven kan lezen. Het is een beklijvende tekst van een grote dame, een rasverteller met een duidelijke boodschap. Misschien klonk die boodschap een beetje ongemakkelijk in zo'n academische context. Maar als je 88 bent en wegens een slechte rug niet naar Stockholm kan, dan is dat wel de minste van je zorgen veronderstel ik.