2008-02-18

Paul Verhaeghen, Omega minor

De eerste kennismaking met dit boek was allesbehalve. De antipathie stapelde zich op. Om te beginnen, het ding druipt van de pretentie. Neem nu de eerste bladzijde. Bovenaan het blad een Hebreeuwse alef. Daaronder, titel van het hoofdstuk: Ophelia, Upon Drowning. Daaronder, ondertitel van het hoofdstuk: (Statt eines Vorwortes). Daar weer onder, paragraaftitel: Im Anfang war die Tat. Slik. Is het de bedoeling dat we hier bij elke bladzijde een kwartiertje aan het googelen gaan?

Ten tweede. De stijl. Op diezelfde eerste bladzijde bevindt de argeloze lezer zich plots middenin een barok prozagedicht gelardeerd met sanskriete verwijzingen en een snuifje biologische terminologie. Aiai. Moeten we zo nog zeshonderd bladzijden verder?

Ten derde. Het genoemde prozapoeem beschrijft een ejaculatie tijdens een rondje orale seks. Paul Verhaeghen is dol op het beschrijven van seks. Hij doet het ook niet onaardig, dat beschrijven. Elke vrijscène lijkt wel aanleiding tot een grensverleggende stijloefening die zeker niet geshortlist zal worden naast Lulu Wang voor de Slechte Seks Prijs. Maar moet dat echt, al dat gepeiger?

Nu ben ik wel geneigd een gerenommeerd boek als dit minstens vijftig bladzijden de kans te geven. Kunst vraagt nu eenmaal een minimum aan accueil. En ja, ik heb verdergelezen. Helemaal verzoend ben ik niet. Ik blijf moeite hebben met de stijl van het boek. Telkens weer vervalt Verhaeghen in eindeloze schoonschrijverij. Hoewel hij in interviews stelt dat het boek gerust tweehonderd bladzijden langer had kunnen worden, mocht het wat mij betreft toch wat korter. Een tijdlang dacht ik verzeild te zijn in iets als Zwerm van Peter Verhelst, in hetzelfde jaar verschenen trouwens: nog zo’n lang niet onverdienstelijke maar oeverloze oefening in schoonschrift. Maar geleidelijk aan drong het tot me door: dit boek gaat over iets. Dit is geen Zwerm, maar veeleer De ontdekking van de hemel. Hier wordt iets opgebouwd. Dit boek gaat niet zomaar over alles, maar wel over heel veel.

De raadselachtige titel refereert aan het omega van Teilhard de Chardin, die ervan uitgaat dat de schepping in haar geheel en de mensheid in het bijzonder evolueert naar een glorieus eindpunt. Ook voor Verhaeghen is dat eindpunt er wel degelijk, maar bescheidener – minor - dan gedacht.

Maar evenmin als in de stijl schuilt de grote kracht van deze roman in zijn onmiskenbaar filosofisch gehalte. De hand van de meester toont zich ten volle in de compositie. De manier waarop alle verhaalelementen, zelfs die idiote allereerste ejaculatie, uiteindelijk in elkaar grijpen is indrukwekkend. Het spel met de lijnen, met de chronologie, de voortdurend wisselende ik-personen, de genres die elkaar steeds weer afwisselen: ronduit geniaal. Naar het einde toe waan je je zelfs heel even in de finale van een Dan Brownthriller: beeldend, met metrostations en andere herkenbare aanknopingspunten, snel op tempo, vol beweging, compleet ongeloofwaardig. Heel even maar. Want dan roetsjt Verhaeghen zegezeker de Dan Browncode voorbij. Heerlijk.

Of nog. Ik was ronduit gegrepen door de kaddisj-ervaring die een van de personages zich herinnert na zijn verblijf in de hel van Auschwitz. Bladzijden die ik met potlood in de hand heb gelezen, een sterk verhaal waar ook het hoofdpersonage van de roman, Paul Andermans, danig van onder de indruk is. Tot blijkt dat het verhaal ronduit gejat is, dat Paul Andermans zich blindelings heeft laten meeslepen, en dat ik als lezer dus even Andermans ben geweest. Waar zo’n identificatie tussen lezer en personage kan ontstaan, waar verhaal en metaverhaal elkaar zo raken, daar ontstaat vuurwerk, daar heerst Literatuur.

Voor de aardigheid verklap ik niet waarom die engel bovenaan deze bijdrage staat te pronken. Lezers weten waarom.

Geen opmerkingen: