2008-03-31

Peter Rietbergen, Europa's India *



Het is een interview met de auteur in Knack van 6 februari 2008 dat mij op het spoor bracht van dit prachtige geschiedenisboek. Vooral het volgende citaat bleef bij me hangen:


De situatie van het Westen is inderdaad uniek. Het hindoeïsme heeft zijn wortels in India, ook de voetsporen van Boeddha kunnen voor het grootste deel in India zelf worden gevolgd. Wie zich verdiept in de wereldbeschouwing van Confucius hoeft niet buiten China te zoeken. En volgelingen van Mohammed kunnen binnen de islamitische wereld speuren naar de oorsprong. Alleen voor het westerse christendom geldt dat niet. Dat de wortels manifest buiten het eigen kerngebied liggen, werd heel sterk ervaren toen de toegang tot het Heilig Land in de negende en tiende eeuw bemoeilijkt werd. Als je voorbij het Nieuwe Testament en Jezus ging, dan moest je ook voorbij Israël en Palestina. Dat gegeven heeft de mentale capaciteit om te reizen buiten de eigen wereld bij Europeanen gestimuleerd. Het maakt hen in die zin anders.


Deze gedachte leek me boeiend genoeg om dit boek op mijn leestafel te leggen. Ik heb menig boeiend uur gesleten bij deze bundel van een twaalftal studies over Europeanen die zich lieten fascineren door het oosten - niet uit machtsdrang of kolonisatiedrift, maar vooral op zoek naar de wortels van hun eigen beschaving. Bewust ontwijkt Rietbergen de Angelsaksische invalshoek: die komt bij dit thema al te veel aan bod, zo meldt hij in het voorwoord. De enige Brit die eraan te pas komt noemt hij een 'atypische Brit', en voor het overige richt hij zich op de continentale verbeeldingen van het oosten. De bibliografie van dit boek is dan ook van een in onze geglobaliseerde wereld zelden geziene veeltaligheid, waarbij ook de lezer behoorlijk ernstig genomen wordt: Duitse en Engelse citaten worden niet eens vertaald.


Ik was helemaal gewonnen toen ik op p.129 een verwijzing las naar Creation van Gore Vidal, dat helaas nog altijd onvertaald gebleven meesterwerk. 'De roman heeft opmerkelijk weinig aandacht gekregen', merkt ook Rietbergen op in voetnoot.


Blinde vlekken opsporen in de cultuurgeschiedenis zoals we ze altijd hebben geleerd, en ze meteen ook inkleuren: dit lijkt me een van de voornaamste verdiensten van dit beklijvende boek. Een voorbeeld. Op het concilie van Vienne in 1289 deed paus Clemens V de orde van de Tempeliers in de ban. Een verhaal dat vaak wordt aangehaald als symptoom bij uitstek van pauselijke machtsverblinding en intellectuele bijziendheid. Blijkt nu dat dezelfde paus op hetzelfde concilie 'zijn gehoor aanspoorde tot studie van het Arabisch, het Hebreeuws en het Chaldeeuws en op die terreinen leerstoelen liet instellen aan de universiteiten van Bologna, Oxford, Parijs en Salamanca.' Middeleeuws obscurantisme? Even nuanceren toch!


Of nog een voorbeeld: Les croisades vues par les arabes van Amin Maalouf (1984) wordt vaak geroemd als het eerste boek over de Kruistochten dat Arabische bronnen aan het woord liet in een westerse vertaling. Correctie: dergelijke kronieken werden reeds in 1816 in een Duitse vertaling gepubliceerd door ene Joseph von Hammer. Enkele jaren later trouwens publiceert diezelfde Oostenrijker de stoïcijnse meditaties van Marcus Aurelius in het Perzisch, 'om Westers gedachtegoed aan het Oosten te schenken'. Cultuurimperialisme?


Toch twee punten van kritiek. Vooreerst het onhandige voetnotenapparaat, achteraan en genummerd per hoofdstuk. Wanneer zullen uitgevers die rotgewoonte eens afleren om gezonde nieuwsgierigheid af te straffen met eindeloos geblader?

Ten tweede, en belangrijker: dit boek is pover, eigenzinnig en onfunctioneel geïllustreerd, en dat begint al bij de stofomslag. Vaak zat ik onder het lezen te googelen op zoek naar plaatjes omdat er in de tekst visueel materiaal wordt aangehaald zonder het weer te geven. Zo verwijst Rietbergen op p.71 naar het schilderij hierboven van Louis Gerôme uit 1867: onder de rake titel Oedipe staat een mijmerende Napoleon voor de sfinx van Gizeh. Het schilderij staat bijna symbool voor het hele boek, en toch komt het er niet in voor. Voor de aardigheid voeg ik hieronder het schilderij toe dat op p.72 wél wordt getoond: L.O. Merson plaatst in 1880 de heilige familie op de vlucht in Egypte in de armen van de sfinx. Beide illustraties maken ook duidelijk dat de titel van het boek niet geheel klopt: het gaat over de Europese fascinatie voor het oosten, niet enkel voor India.


Tot slot, maar lang niet onbelangrijk: het Nederlands van Rietbergen is prachtig. Zakelijk, zoals het hoort in een wetenschappelijke studie, maar toch stijlvol, gedegen.



* Peter Rietbergen, Europa's India. Fascinatie en cultureel imperialisme, Nijmegen, uitg. Vantilt, 2007. Voor wie weinig tijd heeft (wie niet?): de proloog van het boek, een kleine vijftig bladzijden, is verplichte lectuur voor al wie iets te doen heeft met Europese geschiedenis.


E-ducatio

.

Ik hou niet van die polarisering tussen competenties en vaardigheden die zo nu en dan onze onderwijswereld teistert. De waarheid zal zoals gewoonlijk wel ergens in het midden liggen. Maar wat Bruno Vanobbergen hieronder schrijft* lijkt me zinvol. Eigenlijk raakt hij de essentie van wat je als leraar voor een klas staat te doen.


In plaats van de eigen leefwereld van kinderen als begin- en eindpunt voor het onderwijs te beschuwen, beoogt het onderwijs juist een doorbreken van die leefwereld: het wegleiden uit de eigen beperkte wereld en het binnenleiden in een andere wereld. Onderwijs dus als 'e-ducatio', als het koesteren van de spanning tussen nabijheid en afstandname van de eigen leefwereld.


Het accent op competenties en vaardigheden leidt opvoeding en onderwijs weg van rijke en complexe thema's en disciplines, zoals geschiedenis, esthetica en poëzie, waarin we onszelf kunnen verliezen. Het alternatief is een gesloten systeem waarbinnen alles transparant is, alleen maar omdat alles tot het voorstelbare en expliciteerbare gereduceerd wordt.




Kunst is niet leuk, in Muziek en woord van februari 2008, p.6.

2008-03-17

Ein deutsches Requiem

.

Orchestre des Champs-Elysées & Collegium Vocale Gent onder Philippe Herreweghe in het Concertgebouw op zaterdag 15 maart 2008.


Het bestaan op zich van dit werk lijkt me niet evident. Brahms, in de jaren 1860 een dertigjarige niet onbekende maar wat omstreden componist, wil het maken in Wenen. Ondertussen – moeten wij ons dat zo voorstellen? – is ook voor hem de tijd gekomen om zich met de onontkoombare dood auseinanderzusetzen. Op zich is dit geen ongewone passage in een biografie, en al zeker niet in een kunstenaarsbiografie. Het ongewone is het medium waarmee deze kunstenaar zijn bedenkingen uitdrukt: een werk van een dik uur lang voor koor en symfonisch orkest, reken een 120-tal musici. Geef toe: een sonnetje in een tijdschrift ware wat eenvoudiger. In welke samenleving, in welk sociaal-cultureel weefsel is het mogelijk dat zo’n project aan bod kan komen? Slechts zelden in de wereldgeschiedenis heeft zo’n artistieke vrijheid zich voorgedaan. Het is te platvloers het Wenen van de late negentiende eeuw af te doen als oerconservatief en biedermeiergericht. In de brede regio Wenen - Berlijn waren ten tijde van Brahms en Mahler projecten mogelijk waar men in onze samenleving nauwelijks kan van dromen, wegens commercieel inopportuun en veel te high-brow. Ein deutsches Requiem heeft, ondanks zijn titel, geen liturgische functie. Het is gecreëerd voor de concertzaal, niet voor de kerk. Het is nieuw in zijn soort, baanbrekend. Brahms heeft het vertrouwen gekregen van organisatoren en publiek. Van de muzikanten ook? Die verhouding lag wat moeilijker en zal wel met negentiende-eeuwse autoriteit zijn afgedwongen. De première was naar verluidt een ramp. Ook het publiek was er niet mee opgezet, althans niet het Weense publiek. Maar daar gaat het even niet om. Mij blijft het verwonderen dat die man de middelen kreeg om te proberen. Wat een openheid, wat een geloof in de kunst. En wat een lef, wat een intellectuele vrijheid om het achteraf ook nog eens slecht te mogen vinden!

De uitvoering zaterdagavond was heerlijk. Dit soort muziek is de biotoop van het Collegium Vocale met Herreweghe. Er is tekst, er is muziek, er is een bestudeerde interpretatie die deze beide dimensies samenhoudt. Het koor toonde zich in volle rijkdom, want ondanks de thematiek is dit een kleurrijk werk. Het Orchestre des Champs-Elysées was alert en voegde zich harmonisch met de stemmen. Het resultaat was bijwijlen dramatisch, dan weer ingetogen, soms met fugatische gestrengheid, soms uitbundiger, zonder het geheel in romantische somberheid te laten verzwelgen. Dit wil ik nog eens horen.

2008-03-14

Carnaval bij kaarslicht

.

‘Carnaval Baroque’ in het Concertgebouw, 12 maart 2008. Le poème harmonique met Centre National des Arts du Cirque in een regie van Cécile Roussat.

Van deze voorstelling vind ik geen foto’s op het internet. Dat is wegens de gedoseerde belichting technisch gezien begrijpelijk, maar wel jammer, want deze avond was van een bijzondere visuele schoonheid. Kleur, scenografie en licht zorgden voor een sfeer die haarfijn de zeventiende eeuw oproept. Soms loopt een viruoos gechoreografeerde scène uit op een tableau vivant dat zo uit een schilderij lijkt geplukt. Al dat moois maakt deel uit van een virtuoos georchestreerd circusspektakel vol beweging en acrobatie maar met eenvoudige attributen die op een Romeins marktplein anno 1630 niet zouden opvallen: tonnen, kratten, touwen, gehanteerd door commedia del’ arte-typetjes. Jazeker, er bestaat een vorm van milde simpele humor die moeiteloos tijd en ruimte overbrugt.

Bij dat alles zou je de muziek vergeten. Perfectionist Vincent Dumestre plaatste zijn ploeg bewust op de achtergrond, in het duister. Niet terecht eigenlijk, want zoals dat van Le poème harmonique verwacht mag worden was de muzikale inbreng van even hoog niveau als de vertoning. Alles klonk virtuoos en verfijnd, ook al ging het soms om vrij eenvoudig materiaal. Villanella’s zijn blijkbaar niet het monopolie van Marco Beasley, chiaconna’s niet van L’Arpeggiata, zoveel is duidelijk. Al kan ik me geen renaissancechaconne meer voorstellen zonder de hemelse citer van Elisabeth Seitz uit de ploeg van Christina Pluhar. En al miste ik de hemelse sopraan van Claire Lefilliâtre die je toch mag verwachten in het gezelschap van Vincent Dumestre.

Ik besluit met een citaat uit de programmatekst van Simon Van Damme over de opkomst van de barokmuziek als nieuw muzikaal idioom:

Enerzijds kwam de melodie op de voorgrond en verdrong de expressivieit van de solozang (monodie) het meerstemmige koor. Anderzijds verwierf de baslijn een prominente rol als basis voor een volwaardige instrumentale begeleiding.

Barokmuziek als emancipatie van de bovenste en de onderste lijn uit de polyfonie van de renaissance. Zo had ik het nog niet bekeken.

2008-03-11

Karen Armstrong, De bijbel

.

“Karen Armstrong is a one-woman publishing industry”, zo stelt ene Steve Paulson het in het internet-magazine salon.com. En inderdaad: ook bij ons is ze al jaren niet uit de boekhandel weg te denken. Hoewel haar doorbreker De geschiedenis van God en het recentere De grote transformatie thuis al een tijdje rondslingeren is De Bijbel het eerste boek van haar dat ik integraal doorlees. Een ervaring die ik kan aanbevelen. In een bestek van iets meer dan tweehonderd pagina’s brengt A. de geschiedenis van oud en nieuw testament, en overloopt ze hoe deze twee boeken door de eeuwen heen geïnterpreteerd en gebezigd werden in jodendom en christendom. Geef toe: als oefening in synthese kan dat tellen. Dit hoog synthese-gehalte en Karen Armstrongs hoge publicatietempo verklaren waarschijnlijk ook waarom in de bibliografie enkel secundaire literatuur voorkomt, en enkel Engelstalige. Maar gezien het resultaat vergeven we het haar graag.

We krijgen een nuchtere kijk op de bijbel voorgeschoteld, voor zover ik kan nagaan ook wetenschappelijk gedegen. Haar kijk op het oude testament bij voorbeeld sluit nauw aan bij die van Finkelstein en Silbermann in De bijbel als mythe, een visie die bij exegeten en historici toch op een brede consensus kan rekenen.

Doorheen het boek loopt een aantal sterke rode draad, die al van in de inleiding duidelijk geëxpliciteerd wordt: bijbels fundamentalisme is een negentiende-eeuws verschijnsel, heeft met de moderniteit te maken en past niet in de traditionele omgang met deze teksten, die als heilig werden beschouwd omwille van hun liturgische waarde, niet omdat ze door God letterlijk gedicteerd zouden zijn. Ik vermoed trouwens dat over koran-fundamentalisme iets gelijkaardigs kan worden gezegd. De meeste hoofdstukken in dit boek illustreren dan ook wat die traditionele omgang door de eeuwen heen concreet heeft ingehouden, van Hosea en Paulus over Abélard via de Kaballah tot Hans Urs von Balthasar. Precies dit uitgangspunt maakt van deze synthese een actueel en waardevol boek. In de laatste bladzijden, wat utopisch-boodschapperig misschien, neemt Karen Armstrong die draad weer op, betrekt de Islamtraditie erbij en pleit ze voor een consensus van de drie monotheïsmen in de omgang met heilige teksten.