2011-10-31

... dan zijn we onze eigen Japanners geworden




 .
Toen ik als tiener wat zakgeld trachtte bij te verdienen door op de Brugse Burg en in de Heilig-Bloedbasiliek toeristen rond te gidsen, hield ik ervan om Japanners aan te spreken. Hun hoffelijkheid, hun nieuwsgierigheid en het niveau van hun Engels dat ongeveer gelijk liep met het mijne spraken mij wel aan. Maar er was ook de uitdaging om hen de betekenis van een plek als het Heilig-Bloed duidelijk te maken. Iconografie, symboliek, de grote verhalen erachter: het meeste was hen volkomen vreemd en dat verplichtte me om ook voor mezelf een en ander op een rijtje te zetten.

Ik was aangenaam verrast om diezelfde ervaring te lezen bij Cees Noteboom, in zijn dankwoord naar aanleiding van de Prijs der Nederlandse Letteren die hem in 2009 werd overhandigd.

Ooit heb ik een Japanner moeten verklaren wat de letters inri boven het hoofd van de gekruisigde betekenden. Jezus van Nazareth, Koning der Joden. Dat laatste moest ik uitleggen, want niet alle Japanners weten precies wat Joden zijn. Daarna moet je het verhaal proberen te vertellen van een God in drie personen, van wie er één in de gedaante van een duif een maagd bevrucht heeft die een zoon zou baren die daardoor in alle eeuwigheid goddelijk, maar tijdens zijn verblijf op aarde ook menselijk zou zijn, en aan dat kruis zou sterven om voor de zonden van de mensheid te boeten. Ook zonden was niet meteen een duidelijk begrip voor mijn Japanse gesprekspartner. Hij begreep uiteindelijk wat het was, maar de relatie met het kruis was iets gecompliceerder.





Een eind verderop wordt Cees Noteboom pregnanter. Ook hij stelt vast dat onze cultuur zich op een keerpunt bevindt en formuleert het als volgt.

Als de meerderheid van de tijdgenoten zich niet meer herkent in de beelden die ooit gemeengoed waren, als de Bijbelse taferelen op de schilderijen van Rembrandt onzichtbaar geworden zijn omdat vrijwel niemand meer weet wat daar nu eigenlijk afgebeeld wordt, dan zijn wij onze eigen Japanners geworden, dan lopen de meeste mensen rond in kerken en musea als blinden, en hebben ze, net als een Japanner, een uitleg nodig, zoals ze ook bij Dido en Aeneas van Purcell een programmaboekje nodig hebben om de handeling te kunnen begrijpen.

Cultuurpessimist ben ik allerminst. Daarvoor dompel ik mezelf en anderen veel te graag onder in het immens rijke aanbod van literatuur, muziek en kunst dat mij omringt. Maar je kan er niet onderuit: precies nu de rijkdom van onze Europese cultuur meer dan ooit bereikbaar is, word je steeds opnieuw geconfronteerd met een collectief geheugenverlies dat ondertussen onherroepelijk lijkt geworden. De bocht is meer dan half genomen. Ik ondervind het als gelovige, ik ondervind het als leraar klassieke talen.

Ik trap een open deur in als ik stel dat de economisering van zowat alles aan de oorsprong ligt van deze verwoestende culturele revolutie. Cees Noteboom heeft het in zijn dankwoord over een "manipulerende commerciële mediadictatuur" en over "roofbouw", en hij is uiteraard lang niet de enige en lang niet de eerste die deze analyse maakt.  Maar interessant is hoe je door deze evolutie gedwongen wordt om, steeds complexlozer, onderscheid te maken tussen hogere en lagere cultuur, tussen dat schitterende, springlevende en zich steeds vernieuwende erfgoed van ons, en de platte commercie die onder datzelfde label 'cultuur' wordt geserveerd. Ja, hogere cultuur bestaat. Er is wel degelijk een onderscheid tussen Anne Teresa De Keersmaeker en Beyoncé.



De Britse cultuurfilosoof Roger Scruton is een van de meest opvallende figuren die deze eeuw dit onderscheid beklemtoont, nu en dan zelfs behoorlijk provocerend, maar nooit helemaal ongegrond. Dit voorjaar verscheen bij Pelckmans een interessante bundel teksten over Scruton, geschikt rond een lezing die hij hield in Antwerpen op 17 maart 2009. In die lezing had hij het over onderwijs, onder de titel: 'Cultuur overdragen'. Ik laat hieronder vier passages volgen. Ze spreken voor zichzelf.

Pas wanneer een student begint te voelen dat deze cultuur de zijne is, dat hij tot die cultuur behoort en zij tot hem, leert hij echt wat ze betekent. De student tot dat punt brengen is de moeilijkste van alle onderwijstaken en het is niet verwonderlijk dat zoveel leraren de neiging hebben deze taak op te geven en in de plaats daarvan over popmuziek te praten.

In de ogen van de leraar is het doel van de humaniora niet het opwekken van nieuwsgierigheid, maar het bevorderen van lidmaatschap.

Dit is de eerste stap in elk humaan onderricht die naam waardig: de deur naar die stille kamer openen en studenten helpen zich daarin thuis te voelen.

We moeten onze bewondering tonen. We moeten duidelijk maken dat de kunstwerken en de literatuur die we bewonderen voor ons het leven hebben veranderd en we moeten onze studenten uitnodigen om deel te nemen aan de ervaring die ons werd gegund.




De bijgaande foto's heb ik genomen in de haven van Antwerpen in augustus. De volledige reeks zit hier.









Geen opmerkingen: